Rondleiding

Het begin

In 1982/1983 heeft men het “Turfproject” gestart en er een leuke diapresentatie van gemaakt. Uit talloze gekregen voorwerpen en verhalen startte de “Stichting Oudheidkamer” in de oude dorpsschool “DE ROKENDE TURF” in Sluipwijk een tentoonstelling. In 1987 was het aantal voorwerpen zo gestegen dat het museum naar de vrijgekomen boerderij van het recreatieschap is verhuisd.

1 Filmzaal

De Romeinen brachten in het begin van onze jaartelling veel vernieuwingen naar ons land en kennis ook turf Maar in de vroege middeleeuwen gebruikte men hoofdzakelijk Hout als brandstof. Men kookte op hout en verwarmde zich door hout ge stoken. In de Gouden Eeuw ging het Holland economisch voor de wind. De steden groeiden en de bedrijvigheid nam toe. Dat vroeg veel bouw- en brandstoffen. De houtvoorraad van Holland (=houtland) raakte op, maar een energiecrisis maakt vindingrijk. De uitgebreide veengebieden van Holland gingen turf leveren, wat een prima brandstof was. Pas vanaf 1675 gingen turfmakers ook in het Reeuwijkse land op grote schaal aan de slag. In de 18de eeuw bereikte de vervening rond Sluipwijk haar hoogtepunt. Honderden baggermannen, veenmeiden en andere seizoenarbeiders deden hier hun zware werk. De turfschippers vervoerden uiteindelijk vele miljoenen turven naar Gouda en andere Hollandse steden. Daar werden ze gebruikt als energiebron voor de bierbrouwerijen, blekerijen en pijpenfabrieken. Door al dat zwoegen zijn uiteindelijk 13 Reeuwijkse Plassen
ontstaan.

2 De dorpsschool

In de klas van 1910 zaten leerlingen van dezelfde leeftijd bij elkaar in een lokaal en kregen klassikaal onderwijs. Veel schoolkinderen leerden vanaf 1910 lezen met het leesplankje aap noot mies, de bijbehorende vertelselplaat, het letterdoosje, het leesboekje en het klassikale leesbord. Met een griffel, een zacht stenen staafje, schreven leerlingen op een lei, een stenen schrijfplankje. Op een lei gemaakte reken- en schrijfoefeningen veegde je met een sponsje uit. Met inkt en een ganzenveer schreven de leerlingen op papier. Later werd de ganzenveer door een kroontjespen vervangen.

3.1 Tentoonstellingsruimte IJstoren

Op verschillende plaatsen in Nederland waren vroeger ijskelders te vinden, meestal bij grote grote huizen op een landgoed. Hierin werd ’s winters ijs uit de vijver opgeslagen om zomers ook bijvoorbeeld koele drankjes te hebben. Door de zachte veenbodem in het Reeuwijkse land was zo’n kelder hier geen optie en nam men zijn toevlucht tot ijstorens. Jaren geleden waren er meerdere in Reeuwijk te vinden. De laatste werd afgebroken in de 70-er jaren van de vorige eeuw en stond bij van der Starre aan de ’s-Gravenbroekseweg. Deze ijstoren was een rond torenvormig ijspakhuis met rieten dak. De toren was dubbelwandig met twee halfsteens muren en een spouw van 0,75 meter. Deze spouw was opgevuld met turfmolm als isolatiemateriaal. De diameter van de toren was 6,5 m. boven het maaiveld. (Maaiveld is de bovenkant van het terrein waarop een bouwwerk staat.) De houten vloer in de toren lag ca 75 cm. beneden het maaiveld. De inhoud van de toren bedroeg ca 100 m³. In de vloer was een gootje aangebracht waardoor het smeltwater naar de sloot kon weglopen. Op de muren rustte een zolder waarop een dikke laag turfmolm lag ter isolatie. Hier begon ook de kapconstructie van hout die het rieten dak ondersteunde. Bij het aanvullen van de ijsmassa maakte men zo lang als mogelijk gebruik van kruiwagens om via het portaal het ijs naar binnen te brengen. Als dit niet meer mogelijk was moest men het ijs naar boven takelen en storten. Het ijs vormde op den duur een enorme klomp die uiteraard steeds kleiner werd. Met een volle ijstoren had men 2 à 3 jaar toe. Eén ijsloze winter was dus niet erg.

3.2 Tentoonstellingsruimte Kievitenbaan

Kieviten werden vroeger gevangen voor consumptie met een z.g. slagnet. Zo kon wat worden bijverdiend. Het moet een delicatesse zijn geweest, want een vogel bracht wel 15 à 20 cent op. Tamme kievieten dienden als lokkers. Ook was een vangnet nodig van ca 12m lengte met een maaswijdte van 5 cm. Met een speciaal  fluitje probeerde de vanger de overvliegende vogels te lokken, maar de lokvogels deden het eigenlijke werk. Zij werden op de plaats waar het net moest vallen vastgezet met een z.g. roerijzer. Aan dit roerijzer was een lijn vastgemaakt. Vlogen er nu kievieten over, dan bewoog de vanger deze lijn waardoor de lokkers gingen fladderen. Na de landing van voldoende vogels trok de vanger aan de lijn van het slagnet. Ook nu nog worden kievieten -en andere vogels- op dezelfde manier gevangen, echter alleen om geringd te worden. Dit gebeurt ten dienste van de wetenschap op een oude LEGAKKER in de Ravensbergseplas. In 1938 daar is al een “officieel” ringstation opgericht door de familie Van der Starre. We weten door de terugmeldingen dat kievieten ver kunnen vliegen. Er werden vogels teruggevonden in heel Europa en zelfs ver in Siberië.

4 De Stal

Tussen de palen waar de koeien ‘s winters stonden zien we het leven tijdens het ontstaan van de Reeuwijkse plassen en het maken van turf. De voergoten, de deel en links de drinkbakken zijn deels nog aanwezig. Achterin hebben we het nachtverblijf voor de knecht of de meid opnieuw aangebracht. De stal is expositieruimte, met als onderwerpen de turfwinning, het dagelijks leven op en rond de plassen, de brandweer, de veehouderij, het turfstekerhuisje en attributen voor de jacht en visserij.

5 Scheepswerf

Bij zoveel water waren bootjes uiteraard onmisbaar. Voor het transport van mensen, dieren en hooi gebruikte men in de ondiepe poldersloten de schouw, een vrij smalle, lange boot met een kenmerkend rondgebogen, platte bodem. Hieruit ontwikkelde zich het „Sluipwijkertje”, korter dan de gebruikelijke schouw, omdat het niet alleen bedoeld was voor transport maar ook als vaartuig om te vissen of te jagen op de plassen. In veel gevallen zat onder de bank in het midden een visbun om de vangst vers te houden tot thuis. Buiten het museum liggen enkele houten exemplaren.

6 Klompenmaker

Klompen werden hoofdzakelijk gemaakt van populierenhout en dat is er volop. Voor de luxe en duurdere klompen gebruikt de klompenmaker het betere en meer compacte wilgenhout. Vroeger werden klompen met de hand gemaakt. Eén klomp maken, dat valt nog wel mee, de tweede is altijd de moeilijkste, omdat deze het spiegelbeeld moet wezen van de eerste. Maar sinds 650 of 700 jaren wordt de traditionele klomp ongeveer in deze vorm al gemaakt en dat diende meteen als veiligheid, bescherming voor de voet. Het klompen maken werd van vader op zoon doorgegeven en van de leermeester naar de knecht. Vroeger waren er heel veel klompenmakers in Nederland, ieder dorp had er meerdere. De meesten hadden gewoon een bepaalde klomp die in hun streek gangbaar was. Ook hadden klompenmakers zelf onderling nog een bepaalde beschildering of een uitkerving. Vroeger werkte de klompenmaker plusminus twaalf uur per dag, hij kon dan vijf tot zes paar klompen aan het eind van de dag klaar hebben.

7 Boerenhoekje

Behalve de uitgebreide expositie over het Turfsteken is er ook een boerenhoekje met daarin de bedstede op ware grootte. Vroeger sliep men zittend want men was erg bijgelovig en er van overtuigd dat als men ‘volwassen’ was en je ging liggen om te slapen, dat je dan niet meer wakker werd. Ook gaan er verhalen rond dat dit was omdat de dames bang waren om hun kapsels te beschadigen. Onder de Bedstee bevond zich vaak een soort lade die ‘s avonds naar voren werd getrokken en waar de kinderen in sliepen, soms met vier naast elkaar. De la bleef wel open staan. Hier komt de uitdrukking: “Het ondergeschoven kind” vandaan. Soms werden hier ook wel aardappelen en groente bewaard. Aan het voeteneinde van de bedstee bevond zich de kribbe voor de allerkleinste.

8 Het Boenhok

Het stoep- of boenhok, een houten uitbouw tot iets over de sloot, waarin het ooit heldere slootwater dienst deed als spoelwater. Het boenhok of ook wel stoephok was de ruimte van de boerin en haar boen- of stoepmeid. Hier werd de was gedaan, de melkbussen schoongemaakt maar ook de boter gekarnd. De karnton staat er ook nog met daarboven het mechanisme van de rosmolen zoals die vroeger werd gebruikt. Het gat van de overbrugging is intact gebleven. De karnton werd vroeger aangedreven door een paard (ros), toen de mechanisatie oprukte werd het paard vervangen door de elektromotor. Hiervan zien we de resten nog in dit boenhok.

9 De Woonkeuken

Deze ruimte is ingericht als boerenwoonkeuken. U ziet onder andere een schitterende kookhoek, een mooie vitrinekast met een 110 jaar oud servies ook een kachel met turfkit en een spiegelkast. Daarmee krijgt u een aardig beeld hoe de woonkeuken er in vroeger tijden uitzag.

10 De Voorkamer

De voor- of de zitkamer ligt aan de voorzijde van de boerderij. Deze was vaak alleen ’s zondags in gebruik. De schoorsteenmantel van vroeger is er nog. Wij hebben er opnieuw een kolenkachel voor gezet, met de bijbehorende attributen zoals een kolenkit en een sinteltang. Verder vindt u in deze kamer een aantal vitrines, waar we regelmatig kleine exposities houden.

11 De Pronkkamer

De Pronkkamer of mooie kamer werd vroeger alleen gebruikt als er ‘hoog’ bezoek kwam b.v. de notaris, pastoor of dominee.

12 De Speelkamer

Deze (kinder)kamer is ingericht als speelkamer. Er is veel nostalgisch speelgoed te zien, zoals poppen, serviesjes enz.

13 De Opkamer

In veel boerderijen lag de kelder vroeger voor ongeveer de helft onder de grond en voor de rest erboven. Daardoor lag de kamer boven de kelder hoger dan de andere vertrekken in huis. De zogenoemde opkamer werd in verschilende streken anders gebruikt. Zo deed de ruimte op de zandgronden meestal dienst als slaapkamer en werd ze in de rijkere weidegebieden gebruikt als nette kamer. In verschillende streken van ons land wordt de opkamer ook wel “stenen kamer” genoemd. De naam verwijst naar de tijd dat er nog maar mondjesmaat  baksteen beschikbaar was en alleen de kelder en de opkamer daarboven van steen werden gebouwd. De rest van de boerderij werd dan opgetrokken uit materialen die goedkoper en beter voorhanden waren. In de Oudheidkamer ligt de opkamer op de kaaskelder. Bij de familie Ruitenburg was hij in gebruik als slaapkamer. In 2009 is hier weer een slaapkamertje ingericht.

14 De Kaaskelder

We hebben een kleine expositie over de bereiding van de befaamde volvette Goudse kaas, zoals die al eeuwenlang in het veenweidegebied rondom de pijpenstad door de boerin werd (en nog wordt) bereid. Het allereerste bewijs dat de mensen al heel lang kaas maakten en aten komt uit Mesopotamië, het land tussen de Eufraat en de Tigris (ca 3500-2800 voor Christus). De naam betekent tussen de rivieren. Het grondgebied van Mesopotamië ligt grotendeels binnen de grenzen van het huidige Irak, maar omvat ook een deel van het huidige Syrië en Iran. Hoe groot de waardering van kaas toen was blijkt uit het feit dat het werd geofferd in de tempels en geschonken aan de koningen. Tot slot

Hartelijk dank voor het bezoek aan ons mooie museum. We hopen dat u genoten heeft. U verlaat u het museum door de gang van de oude Boerderij.

Donateurs

Door u aan te melden als donateur geeft u ons meer financiële zekerheid. Voor u is het voordeel dat u (met uw gezin) gedurende het gehele seizoen tijdens de opening gratis toegang heeft. Tevens ontvangt u 3x per jaar onze Nieuwsbrief, met wetenswaardigheden over
ons museum en aankondigingen van activiteiten. Onze vrijwilligers aan de balie kunnen u hierover inlichten. Of mail ons: