Uit de Reeuwijkse Reeks 14, augustus 2000
Vaak moet ik daaraan terugdenken als ik door ons mooie land ga en het uitzicht belemmerd zie door 2 meter hoge snijmaïs-velden. En waar die worden onderbroken bevinden zich grote veestallen waarin computers hun werk doen op geprogrammeerde tijden. Langs de stallen liggen tientallen in plastic gepakte rollen gras. Bedrijfseconomisch verantwoord heet dat nu.
Hoe anders was dat vroeger, zo’n 50 jaar geleden. In het Streekmuseum wordt geprobeerd deze vroegere harde bedrijvigheid te bewaren voor nu en later. Vele voorwerpen zijn in de boerderij tentoongesteld, de plek waar ze ooit thuis hoorden.
Voor de verschillende werkzaamheden op de boerderij bestonden allerlei gereedschappen die verdwenen toen de mechanisatie haar intrede deed. En daarmee raakten ook de namen in onbruik. Want wie weet nog af van het bestaan van een schoef of hakoord. De schoef was een mes van ongeveer 60 cm lengte, bevestigd aan een steel van een meter of drie. Het voorwerp werd gebruikt om de door de koeien uitgetrapte slootkanten van het grasland af te steken. De losgekomen stukken werden met de sloothaak, een soort haak met lange tanden, uit de sloot gehaald. De sloten waren belangrijk en vroegen veel onderhoud.
Een oude zeis werd ook niet weggegooid. In het midden ervan werd een bevestiging gelast waarin een lange steel van soms 4 of 5 meter stak. Deze snij diende om de waterplanten in de sloten bij de wortel af te snijden.
Ook werd een hakoord gebruikt, een soort zeis van circa 60 cm lengte met een steel van 3 meter om in het hooiland het gras te maaien dat aan de sloot kan boven het water hing. Met de hempham, een haak met een lange steel, werd het afgemaaide gras uit het water gevist. Als het hooien was gedaan werd de rijf gehanteerd, een hark van wel 2 meter breed met lange, gebogen tanden om het hooiland schoon te harken. De draagvork, een hooivork het met extra lange tanden van 50 centimeter, werd aangewend om grote plukken hooi in de schouw te deponeren. Als de zeisen, schoeven en schrepels door het werk bot waren geworden werden ze gehaard. Dit is het scherp slaan met het haartuig. Dit bestond uit een halve maanvormige hamer en een spit, een soort aanbeeld op een pin, dat in de grond werd gestoken. Twee haaks geslagen ringen aan weerzijde van de pin voorkwamen dat het spit te diep de grond in ging. In een ring kon ook goed de hamer worden opgeborgen.
Tot slot was en nog de graaf, een soort spade, maar puntig en scherp geslepen, voorzien van een voetsteun om extra kracht te zetten. Hiermee kon een verticale schacht in de volle hooiberg worden gegraven om het hooi dat daar dus nodig was naar beneden te gooien.
Deze gereedschappen zullen nooit meer in onze prachtige veenweidegebieden te zien zijn.
Gelukkig blijven ze nu in het Streekmuseum voor het nageslacht bewaard.