Openbare school Anno begin 19e eeuw.
De kerkschool (voor de Franse tijd) laten we hier even in het midden en we beginnen in 1806.
Een school telt drie klassen, die elk apart maar wel volledig klassikaal onderwijs moeten krijgen, liefst op een (school)bord. Minstens één keer per jaar moet de school examen afnemen en geslaagde leerlingen bevorderen naar de volgende klasse. De meesters zijn kennelijk niet voor een kleintje vervaard want pas boven de 70 leerlingen mag er een Ondermeester of een tweede Meester bij komen. Aan de andere kant: “de onderwijzer zal, gedurende elken schooltijd, van het begin af tot het einde toe, in zijne school tegenwoordig moeten zijn, zich met niets anders dan met onderwijzen mogen bezighouden en zonder redenen van noodzakelijkheid zich niet buiten zijne school begeven.”
Tenslotte moet de meester zorgen dat de lokalen tussen de middag gelucht en 2 maal per week schoongemaakt worden en erop toezien “dat de kinderen zindelijk en altijd wel gewaschen en gereinigd ter School komen”.
Raadpensionaris en sigaren-naamgever Schimmelpenninck verbied alle plaatselijke schoolvoorschriften omdat de wet “aangaande het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen deze Republiek, in dato 3 april 1806, in alle derzelver deelen zal beginnen effect te sorteren.” Wie overtreed is de sigaar, want Schimmelpenninck heeft de opdracht “om te zorgen dat aan den inhoudt dezes stiptelijk worde voldaan!”
Feitelijk is deze wet van Franse origine het begin van het openbaar onderwijs in Nederland. Hij voorziet voor het eerst in een examen voor onderwijzers en in staatstoezicht op de scholen. De wet houdt het meer dan een halve eeuw vol. Voor de duidelijkheid: leerplicht is dan nog volkomen onbekend, die volgt pas aan het begin van onze eeuw. De ouders van schoolgaande kinderen betalen wekelijks schoolgeld aan de onderwijzer die daaruit dan weer zelf de nodige leermiddelen moet aanschaffen.
Geerlof de Jaager (voor 1811-1841)
De school staat op de hoek Kerkweg/Nieuwdorperweg, van de Kerkweg af gezien rechts van het Hervormde Kerkhof. Hier onderwijst Meester de Jaager onder wisselende belangstelling de jeugd. Op 27 november 1811 meld Meester de Jaager de Raad dat hij gemiddeld 30 jongens en 20 meisjes op school heeft, dat het schoolgeld per kind 1 Stuiver bedraagt en voor kinderen die schrijfonderwijs genieten zelfs 1,5 Stuiver, dat dat hem per jaar van 48 weken gemiddeld 144 gulden oplevert, en dat hij als koster/doodgraver 100 gulden per jaar verdiend.
Op 2 augustus 1817 bericht de Jaager 110 gulden aan schoolgelden te hebben ontvangen. Toch een teruggang van 21,5% vergeleken met 1811. Maar dat betekent wel dat er in 1817 beduidend minder kinderen de school hebben bezocht…
Het gebouw is al oud. In mei 1823 maakt timmerman Ary Tijsterman een nieuwe stoep en verricht hij andere nodige karweitjes. In augustus van hetzelfde jaar herstelt hij de schooldeur. Het totaalbedrag van Tijstermans rekening 5,49 gulden, wordt ruim overklast door het raadsbesluit van 19 oktober 1827 om maar liefst 200 gulden te voteren voor extra reparaties aan het gebouw.
De gemeenteraad geeft in 1830 aan H.L. de Jager, de zoon van Geerlof (moderner dan zijn vader, getuige de enkele “a” in zijn naam), toestemming bijschool in Reeuwijk-Brug te houden zolang zijn vader nog onderwijzer is aan de school op Dorp. Dit vanwege de slechte mogelijkheden voor kinderen van de Brug (en de zuidzijde van de ’s Gravenbroekseweg!) om de Dorpsschool te bereiken…
Junior de Jager toont zich een bewogen mens. Op 17 oktober 1839 herinnert hij burgemeester de Grave aan de brandstof voor de kachel, want: “met regenachtige dagen hebben wij daaraan ter opdroging der door- en door nat geregende schooljeugd, al spoedig behoeften.”
Op 10 april 1841 wijst de schoolopziener de raadsvergadering op het feit dat de onderwijzer oud is en hulp krijgt van zijn zoon. Die heeft een groot gezin en zou in de plaats van zijn vader benoemd kunnen worden. De gemeenteraad kan zich erin vinden De Jager sr eervol te ontslaan en zijn zoon te benoemen mits het wettelijk mogelijk is en onder voorwaarde dat de oude meester niet onverzorgd achter blijft. Staande de vergadering deelt de Raad het besluit aan de Jager jr. mee. GS stemmen er op 7 juni ermee in.
***
Hendricus L. de Jager (1841-1865)
Op oudejaarsdag 1841 meld de nieuwe onderwijzer aan Burgemeester de Grave dat de school in de eerste volle week van september vol was : 65 jongens en 47 meisjes. Maar “in de maanden januari, februari, november en december stond het onderwijs in deze gemeente of stil of de school werd door 9 tot 25 kinderen bezocht”. Een maand later wordt duidelijk waarom. Op 25 januari 1842 schrijft de Jager aan de Raad dat hij door strenge vorst in januari en februari en ondergelopen wegen na zware regenval in november een december nauwelijks leerlingen had. Hij constateert: “Vier volle maanden heb ik dus in het jaar 1841 met mijn talrijke huisgezin zonder inkomsten moeten voortleven. Ik ben daardoor noodwendig in mijne geldmiddelen verachterd. Eigene fondsen, om dit bezwaar uit de weg te ruimen, bezit ik niet.” En dus vraagt hij “om mij uit mijn neteligen toestand te redden”.
Niet gerust op de uitslag mobiliseerde Jager hulptroepen. Een dag later al ontvangt het gemeente bestuur een opmerkelijk oecumenische brief: de hervormde predikant J.M. van Walsum en Pastoor A.P. van Elshout vragen samen een extra uitkering voor de onderwijzer, die in het najaar zoveel inkomsten derfde door hoogwater terwijl hij zijn ouders onderhoudt en een groot gezin heeft.
De raad hoort beide voorgangers op 2 februari 1842 aan en besluit spontaan tot een toelage van 90 gulden.
Ook de jaren daarna variëren de aantallen leerlingen dusdanig dat in 1851 de Jager, die zijn inkomsten door het nalatige onderhoud van zijn voorgangers te zeer beperkt zag worden, zodat hij hiervan nadelige gevolgen voor het onderwijs meer en meer begint te ontwaren. Ook vielen zijn opbrengsten als gemeente doodgraver/kerkkoster terug tot 20 gulden in plaats van de 100 gulden eerder. Niet bekend is of hij daarin werd gecompenseerd.
In 1856 laten burgemeester en wethouders bij de school “twee geheime gemakken ten dienste van het Algemeen” (nu: openbaar toiletten) bouwen, op één put “ter diepte en lengte van een nederlandse el en ter breedte van twee nederlandse ellen” en verpachten de letterlijke inkomsten daarvan, omschreven als “mestspecie” voor 25 gulden per jaar aan genees- en heelkundige P. de Wilde. Hij moet de put minstens twee keer per jaar legen, maar mag dat alleen ’s nachts tussen 10 en 3 uur doen!
Het gemiddelde aantal leerlingen ligt voortdurend rond de 90. Dat alles voor één onderwijzer. Geen wonder dat De Jager het niet meer kan bolwerken. In 1859 vraagt hij dan ook om verhoging van zijn tractement zodat hij een hulponderwijzer kan aantrekken. Die komt er. Wanneer precies is niet echt duidelijk. In ieder geval kan de districtsschool opziener A.A. Weve na het overlijden van De Jager in 1865 instellen met vacaturewaarneming door hulponderwijzer J.J. Albas, bijgestaan door een kwekeling.
Als GS in 1860 hun oordeel moeten uitspreken over het “huishoudelijk schoolreglement en de Instructie voor den onderwijzer” sturen zij een “nota van aanmerking” met vragen om toelichting. Op de vraag waarom Reeuwijk niets heeft geregeld rond de wettelijk verplichte avondschool antwoord de Raad dat de kinderen ver verspreid wonen, op 1 tot 3 kwartier gaans langs smalle wegen met veel bruggen en draaien die in het donker gevaarlijk zijn, dat de dorpskom slechts 13 woningen telt, zodat avondschool dus niet doelmatig is. Hetzelfde geldt voor school op zaterdagmorgen, voor GS van wezenlijk belang voor het onderwijs. En met nog eens hetzelfde argument stelt de Raad het einde van de middagschooltijd in de zomer op 4 uur, in de winter op half 4.
Schoolverzuim blijft eveneens een groot probleem. Dat vindt ook H.J. van der Heim, inspecteur van het lager onderwijs in Zuid-Holland. Hij draagt een aantal oplossingen aan. De onderwijzen moet niet streng zijn met het innen van het schoolgeld. Geef de trouwe leerlingen aan het einde van hun schooltijd een getuigschrift en de boekgeschenk.
Een tevreden onderwijzer is een goede onderwijzer, dus moet de gemeente zorgen voor voldoende hulppersoneel, een goed lokaal, zedelijke ondersteuning door het bestuur en een flink tractement. Maar het mooist is zijn suggestie om invloedrijke mannen zich te laten verbinden om geen kinderen jonger dan 12 jaar in dienst te nemen, oudere kinderen alleen als ze een bewijs van het getrouw doorlopen van de lagere school hebben en geen ouders van kinderen beneden de 12 jaar in dienst nemen tenzij die kinderen trouwens school bezoeken.
Willem B. Kool (1866-1882)
Op 29 januari 1866 houdt schoolopziener Weve het vergelijkend mondeling- en schriftelijk examen voor de 38 sollicitanten naar de baan van onderwijzer in Reeuwijk-Dorp. W.B. Kool wint de race. Hij wordt niet alleen onderwijzer, maar ook opzichter van de begraafplaatsen en klokkenluider. Bovendien benoemt de Hervormde gemeente hem tot koster en voorzanger. Omdat de meester nog altijd de school niet uit mag, moeten GS voor alle bijbanen toestemming geven, hetgeen ze ook doen.
In 1870 vormen de bestaande gemeente Reeuwijk en de gemeente sluipwijk tesamen de nieuwe Gemeente Reeuwijk. De openbare school op Dorp heet voortaan “School A” die in Sluipwijk “School B” eenvoudiger kan het niet en niemand ligt er wakker van. Bijna 100 jaar later wel.
Het gebouw van School A kan niet meer en School B is te klein. Het bestuur van de nieuwe gemeente Reeuwijk gaat voor varend van start en dient in 1871 plannen in bij GS om A te slopen en nieuw op te trekken en B uit te breiden. Maar GS kunnen geen toestemming geven om een nieuwe school A te bouwen op nog geen steenworp afstand van een begraafplaats. Dan maar ergens anders. Aan de Dorpsweg is nog wel plek (Waar nu de Schoolplaats is). Kennelijk duurt de hele plannenmakerij lang want pas echt eind 1872 komt het bericht dat Reeuwijk voor de verbouwing van School B en de nieuwbouw van School A een rijkssubsidie krijgt van 10.083 gulden. Van de totaalsom van 27.166 gulden moet Reeuwijk zelf 7000 gulden betalen, voor de resterende 10.083 gulden zal dus de provincie moeten opdraaien. Overigens is de bouw dan al begonnen want op 3 april 1873 schrijft de Commissaris des Konings in Zuid-Holland, Fock aan de burgemeester dat de provinciale Hoofd- Ingenieur Waterstaat L.H.J.J. Mazel gemeld heeft dat de school in Nieuwdorp en de uitbreiding school Sluipwijk gereed zijn. Fock draagt de burgemeester op ervoor te zorgen dat de scholen in gebruik genomen worden. Het restant subsidie volgt na de voltooiing, want Mazel heeft vastgesteld dat nog “eenige verf-, behangers- en cementwerk moet worden verricht. Op 17 november 1873 geeft Mazel wat kribbig dat hij nog niet vernomen heeft of alles gedaan is, zodat hij ook het restje subsidie van 283 gulde, niet kan laten uitbetalen.
Goed, een nieuwe School A op dorp. Iedereen blij of toch..? Meester Kool moet de school rein en zindelijk houden en twee keer per week laten vegen. Kosten betaald hij stilzwijgend uit eigen zak. Maar, de nieuwe school is wel ruim 2 maal zo groot als de oude, heeft twee portalen en vier privaten (toiletten). En dus “wordt het voor de onderwijzer bijna ondoenlijk uit zijne beurs zoovele onkosten te bestrijden, ten behoeve van de werkplaats, waarin hij als ambtenaar werkzaam is.”
Trouwens, het inkomen van de onderwijzers ligt, in elk geval volgens hun eigen visie, niet bepaald hoog. De beide Reeuwijkse schoolhoofden (Kool en Meis) vragen in 1878 verhoging van hun wedde wegens gestegen kosten van levensonderhoud. Die wedde is sinds 1857 800 gulden per jaar. Waar de ambtenarenwedde alom wel is verhoogd is Reeuwijk de enige gemeente in Zuid-Holland die niet de hoofdenwedde heeft verhoogd. Toch is het werk sinds 1857 uitgebreid en zijn ook de nieuwe woningen duurder. Betere betaling zal het onderwijs ten goede komen! Of de brief geholpen heeft is onbekend.
Begin augustus 1881 wordt meester Kool ziek. Hij raadt Burgemeester Brack een vervanger af, want hulponderwijzer Van der Kleijn kan zijn taak voor de korte periode best overnemen. Toch komt er een invaller. In september hervat Kool tegen de zin van dokter Schreuder voorzichtig zijn werk, om eind oktober toch weer te moeten stoppen wegens afname van krachten en hoestbuien. Hij zal niet meer terugkomen. Zijn ziekte is een dusdanige bron van zorg dat Burgemeester en Wethouders op 4 april 1882 zelf besluiten dokter Schreuder te vragen of het timmeren aan de school wegens een verbouwing voor Kool gevaarlijk kan zijn. Korte tijd later overlijd meester Kool.
Antonie van der Spiegel (1882-1916)
Hij komt op 15 september 1882 en blijft maar lief 34 jaar . De langstzittende bovenmeester uit de hele periode van burgemeester Brack (1867-1917) uit de Reeuwijkse geschiedenis.
Meester van der Spiegel schrijft in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw vele verslagen over het reilen en zeilen van zijn school. Hij is over het algemeen zeer tevreden. Drie zaken keren voortdurend weer: van” nuttige handwerken” voor meisjes heeft hij geen verstand dus vertrouwt hij op het oordeel van zijn onderwijzeressen, de schoolbibliotheek is zijn grote stokpaard en trots. Moedwillig verzuim i(n zijn ogen een “kanker” voor degelijk onderwijs) is er nauwelijks. Het getuigschrift dat de schoolverlaters vanaf 1884 krijgen als zij de school goed doorlopen hebben, bevordert inderdaad de geregelde schoolgang èn de ouders juichen het toe. Zo krijgt inspecteur Heim bijna 20 jaar na dato in Reeuwijk alsnog zijn zin.
In 84 heeft de school een juf en het meester nodig. Van der Spiegel brengt verslag uit van de sollicitaties, Kwekeling J. Blokker uit Eenigenburg kan het wel vergeten, want over hem “valt niets anders te zeggen, dat deze zich heel ongeschikt toonde om voor de klassen te werken en dat de kunst van onderwijzen nog geheel door hem geleerd moest worden”. De keuze tussen de beide even geschikte dames zou moeilijk geweest zijn, ware het niet dat zorgvuldig onderzoek van Van der Spiegel uitwees “dat de gezondheidstoestand toestand van de Mej. R.C. van Rooijen veel, zeer veel, te wensen overlaat en van dien aard is, dat een aanhouden werken in de school hoogstwaarschijnlijk de noodlottigste gevolgen voor genoemde dame hebben zal.” In hetzelfde jaar ondergaat het schoolgebouw een uitbreiding met een compleet lokaal op de plaats waar eerst het portaal was. Bouwkundige L. Exalto uit Moordrecht raamt de kosten op 6000 gulden.
In de periode 1916-1921 zijn er verscheidene Meesters benoemd geweest. Van deze is niet meer bekend dan hun jaartal van komen en een jaartal van gaan.
Eliza van den Ban (1921-1936)
Op het moment dat Eliza van der Ban werd aangenomen was hij pas 25 jaar. 15 Jaar lang zwaait Eliza van den Ban de scepter over School A. Hij haalt de analen van de gemeenteraad nauwelijks. Tot begin 1933 dan de rebelleert hij. Niet om schoolse zaken maar over zijn woning. Wetend dat het gemeente bestuur hecht aan een hoofd dat vlakbij de school woont zegt hij de huur van 5 gulden per week op. Burgemeester Lucasse meldt de Raad op 8 februari 1933 “dat de thans door het hoofd van school A bewoonde woning zoo slecht is, dat het aan alle kanten doorlekt. De Raad besluit tot nieuwbouw want renovatie van de oude woning zal zeker wel 600 gulden kosten. Deze verbeteringen zullen dan echter maar “lapwerk” zijn, terwijl weldra weer verbeteringen nodig zullen blijken.
De woning komt er. Van den Ban stemt in met de verhoging van de huur van 5 gulden naar 6 gulden per week. De bouwkosten bedragen 4300 gulden, met in begrip van hergebruik van “het nog in goeden staat verkeerende materiaal van de oude woning” en te betalen met een lening van 40 jaar bij de N.V. Bank voor Nederlandse Gemeenten. De nieuwe woning bindt Van den Ban echter niet voor jaren aan Reeuwijk. In 1936 vertrekt hij, intussen een vrouw en vier dochters rijker naar Texel.
C.L. Hack volgt hem als hem op als bovenmeester. De krant geeft in 1956 een uitgebreid verslag van de viering van het heugelijk feit dat de heer C.L. Hack hoofd van de O.L. het Dorp 40 jaar het onderwijs heeft mogen dienen. In dezelfde krant een klein bericht van de afd. Reeuwijk van de Nederlandse bond van Plattelandsvrouwen over de eerste vergadering in het nieuwe seizoen met een lezing door de heer Van den Ban over het onderwerp Texel…
Van A tot K
Op 27 november 1963 werd president John F. Kennedy van de VS vermoord. Eén van de vele zaken die kort daarna in den landen naar hem werden vernoemd was School A. School B, intussen verhuis d van Sluipwijk naar de nieuwbouw in Reeuwijk Brug, heette en toen al Anne Frankschool. Niet in het minst omdat het onderscheid A en B langzaam maar zeker, vooral onder nieuw ingekomen bewoners, de mening had doen postvatten dat de A en de B een kwaliteitsverschil aanduiden…
In de vroege jaren 80 verhuisde de Jon F. Kennedyschool naar het nieuwe gebouw aan de Dorpsweg 13. Het oude gebouw maakte plaats voor een appartementsgebouw, gelegen aan de Schoolplaats. Het onderwijzershuis staat er nog, zij het niet meer bewoond door een Dorp’s schoolmeester.
Beknopt en bewerkt overgenomen door Cornelis Hagen uit de Reeuwijkse Reeks nr. 9 van aug ’95.
Het volledige verhaal is te lezen in de bibliotheek van het Streekmuseum. Zie de openingstijden op de website.