Morgen gemeten honden aan de lijn:
geen punt
Nee, deze titel is geen omschrijving uit een cryptogram. Wie verder leest krijgt vanzelf duidelijkheid.
Lijfeigen
In lang vervlogen tijden gebruikte de mens delen van het eigen lichaam om te tellen en te meten. Restanten van deze gewoonte komen we zelfs in onze hedendaagse taal nog tegen in de vorm van gezegden zoals: “dat kun je op je vingers uittellen”, ”geen duimbreed wijken” en “op grote voet leven”. Tellen en weten werd belangrijk toen de mens overschakelde van een rondzwervend bestaan naar een leven op een vaste plek.
Het gaat dan om heel praktische zaken als de berekening van het aantal stenen dat nodig is voor de bouw van een opslagplaats of het bepalen van de benodigde hoeveelheid graan voor de bereiding van een bepaalde hoeveelheid brood of bier.
Op je tellen passen
Als je eenmaal zover bent is het ook nodig om de uitkomsten vast te leggen. Een papyrus uit het Egypte van omstreeks 1700 voor Chr. geeft zelfs een rekencursus voor de koninklijke schrijvers, volgens de auteur overgeschreven van een papyrus, die enkele honderden jaren ouder was. De cursus leert ons dat de oude Egyptenaren een tientallig rekensysteem hadden en dat ze hun getallen schreven met symbolen die je bij elkaar moet optellen. Ook de Babyloniërs 1800 tot 1600 voor Chr. legden hun gegevens vast, met spijkerschrift op kleitabletten. Ze gebruikten een zestallig systeem waarbij de genoteerde getallen eveneens te lezen waren door optellen van de symbolen. Hoe de Romeinen getallen vastleggen, hebben we zelf nog wel op de lagere school geleerd. Het zijn pas de Arabieren (in onze geschiedenisboeken beter bekend als “Moren”) die een getal systeem ontwikkelen waarbij de plaats van een cijfer de waarde bepaalt (de 1 in 129 heeft een andere waarde dan de 1 in 12). Voor de plaats zonder waarde (nul) zetten ze een rondje. Onze cijfers zijn van deze Arabische afgeleid. Het rondje voor de lege plaats werd de 0. Ook ons woord “cijfer” zelf komt uit het Arabisch namelijk “al safir” oftewel “lege plaats”. In de 13e eeuw verovert de Arabische wijze van getalnotatie en rekenen West-Europa. Merkwaardig genoeg leidt het tientallige rekensysteem niet tot een tientallige verdeling van grotere en kleinere maten.
Standaardisering
Handel en gronduitgifte voor agrarische doeleinden maakten een zekere standaardisering nodig. Het begon met afspraken per bestuurlijke eenheid. Zo stelt het Hoogheemraadschap van Rijnland, opge-richt in 1220, al in de 13e eeuw een standaard vast op basis van de roede, “roe” in het gewone spraakgebruik. Vanaf het einde van de 16e eeuw raakt de Rijnlandse roe steeds meer ingeburgerd als standaardmaat voor de landmeting in het grootste deel van de Nederlanden, in enkele Duitse staten en zelfs in Scandinavië.
Reeuwijk uit de lengte of te breedte
Het van oudsher Zuid-Hollandse deel van de huidige gemeente Reeuwijk, dus Reeuwijk dorp, Reeuwijk Brug Sluipwijk en Tempel, valt onder meer onder de jurisdictie van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Onze oude maten zijn dan ook de Rijnlandse.
Rijnlandse lengtematen (van kleinst naar grootst)
NB
– de lijn wordt ook wel “streep” genoemd
– de voet komt ongeveer overeen met schoenmaat 43
– in de veenderij in de Reeuwijkse omgeving meet de veenbaas een baggerstaal met een “roelat,
een stok van bijna 4 m lang, waarin de roe met een onderverdeling is uitgekerfd.
De meter
De eerste tientallige standaardisering in het meten komt met de “uitvinding” van de meter. Hij stamt uit Frankrijk en krijgt in 1799 als definitie het 40-miljoenste deel van de omtrek van de aarde, gemeten over de polen. De oorspronkelijke standaardmeter ligt in het Louvre,Parijs. Later blijken de wetenschappers de aardomtrek niet helemaal juist te hebben gemeten, zodat vanaf de Internationale Meterconventie van 20 mei 1875 de definitie heel simpel wordt: één meter komt overeen met de lengte van de standaardmeter in Parijs.
Anno nu, in het tijdperk van de computer en andere verfijnde elektronica is de meter 1: 1.650.763,73 maal de golflengte van de straling overeenkomend met de overgang van “2p10-5D5 van 86Kr”.
Anders dan de standaardmeter in Parijs zal dit wel niet aan slijtage onderhevig zijn…
Nederland en de meter
Het Nederlandse Metriek Stelsel van 1820 schuift de oude namen over de maten van de tientallige meterstelsel. De mijl wordt gelijk aan de kilometer, de roe aan de decameter, de duim aan de centimeter, de streep aan de millimeter. Hetzelfde gebeurt trouwens met gewichten, droge en natte inhoudsmaten en oppervlakte maten: het ons wordt 100 gram, de bunder 1 hectare, de vierkante roe 1 are, de vierkante el 1 centiare (m2) de mud 1 hectoliter droge waar, de kan 1 liter vloeistof, het maatje 1 deciliter en de vingerhoed 1 centiliter.
In 1870 sluit ons land zich definitief aan bij de internationale benamingen. Enkele oude namen blijven bestaan als synoniem. De IJkwet van 1937 maakt ook daar een eind aan, zij het dat pond en ons, en in mindere mate streep (bijvoorbeeld als timmermansmaat), bunder (boerenland), mud (graan, aard-appels en steenkool), kan (drink per man driekwart kan, melk reclame slogan uit de jaren 50/60) en maatje (alles met mate zei de dronkaard en nam nog een maatje cognac ), in de volksmond tot op de dag van vandaag zijn blijven voortleven.
Cope ontginning
Om meer inzicht te krijgen op de oude oppervlaktematen kijken we eerst even naar de middeleeuwse ontginning. In onze contreien de zogeheten “cope-ontginning”. Nog rond het jaar 1000 is het grootste deel van onze omgeving onbewoonde wildernis, moerasbos op enkele meters boven de zeespiegel. De graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht lenen vooral circa 1100 delen hiervan uit aan kolonisten, die het willen ontginnen om er te gaan boeren (akkerbouw). De overeenkomst tussen landheer en kolonist, afgesloten tegen de betaling van de kleinste munt-eenheid (denier, fl 0,004166) heet “cope”. We komen het woord nog tegen in namen als Gravekoop, Oukoop, Boskoop, Nieuwkoop en Willeskop. Als begin, de ontginningsbasis, dient vaker een rivier (Hollandse IJssel) of een veenstroompje (Oude Bodegraven). Landmeters zetten het gebied van een boer uit, een hoeve, 32 roeden breed en 300 roeden diep, Dus 9.600 roeden (lees vierkante roeden). De ontginners kappen bomen en struiken, of branden ze af. Daarna graven ze sloten, haaks op de ontginningsbasis, om het natte land daarin te laten ontwateren. De achterwetering, die vanwege de gelijke lengte van alle kavels sparallel aan de ontginningsbasis komt te lopen, vormt de dwarsver-binding tussen de sloten. Vanaf de achterwetering kan later eventueel een volgende ontginningsslag beginnen, verder naar achteren. De eerste pioniers in ons gebied waren akkerbouwers, die er ook enkele stuks vee op nahielden.
Reeuwijk in de lengte en de breedte
De oppervlakte van een stuk land dat een boer in één morgen kan omploegen met een span ossen is ongeveer 600 roeden. Naar alle waarschijnlijkheid heeft deze oppervlakte zijn naam “morgen” (ook geschreven als “mergen”) hier aan te danken.
Oppervlaktematen (gebaseerd op de roede, 3.767m x 3.767m = 14.190 m2
Oude maten in hedendaagse namen
Niet alleen in het dagelijkse spraakgebruik zijn oude maten blijven voorbestaan, ook in topografische namen komen we ze nog tegen. Enkele voorbeelden:
Zes Voorlingen
Fietspad in Reeuwijk Brug, ten westen van de A12 tussen de Oud Reeuwijkseweg en de Nieuwdorperweg
1 voorling = 50 roeden = 88,350m
6 voorlingen = 300 roeden = 1.130,100m
Negenviertel
Poldergedeelte in Reeuwijk (Oukoop) tussen de Oukoopsedijk en de Prinsendijk.
Twaalfmorgen
Weg in Sluipwijk tussen de Vlietdijk en de Oukoopsedijk.
Uit Reeuwijkse Reeks nr. 11, augustus 1997, F.D. van Wijck
Overgenomen door Cornelis Hagen met toestemming van het Streekmuseum Reeuwijk.