Tijd om te houten | Streekmuseum Reeuwijk

RR14 Houten 2
17 nov

Reeuwijkse Reeks aug 2000, J. van Gemeren

De meeste veenweidegebieden waren in het verleden minder kaal en open dan tegenwoordig.
Oude topografische kaarten tonen polders met tientallen gerief- houtbosjes, eendenkooien, hennepakkers en touwbanen. Ja zelfs met complete bospercelen tussen de weilanden. Het grootste deel van het geboomte in de veenweidepolder werd gebruikt als “geriefhout”. Boeren benutten het hout van knot essen, knotwilgen en elzen voor vele doeleinden op hun bedrijf. Op zelfkazende bedrijven was de behoefte aan brandhout extra groot voor het stoken van het warmwaterfornuis waarin ook zomers bijna dagelijks water werd verwarmd ten behoeve van de kaasmakerij. Het is dan ook niet toevallig dat we juist in de veenweide gebieden rond de kaasmarkten van Gouda, Woerden en Bodegraven nog steeds relatief veel geriefhoutbosjes aantreffen. Door de opkomst van andere energiebronnen is minstens 65% van die bosjes sinds 1900 opgeruimd en verdwenen. Voor natuur en landschap een geweldige verarming, want de aanwezigheid van geriefhout vergroot de  biologische diversiteit in het veenweide gebied aanmerkelijk.

RR14 Houten 1Belevingswaarde
Gelukkig hebben vrijwilligersgroepen zich op veel plaatsen ontfermd over griefhoutbosjes en knotbomen. In het agrarisch natuurbeheer groeit de aandacht voor deze kleine landschapselementen. De boer kijkt doorgaans met wat andere ogen naar het landschap. Toch hadden geriefhoutbosjes en houtkaden ook voor de agrarische bevolking vanouds bekorings- en belevingswaarde. Je kon er eens schuilen als je door een maartse bui werd overvallen. Rond Pasen zocht je er als kind naar eenden-eieren. Op een mooie mei avond kon een wandeling met je verkering over een houtkade een waar genoegen zijn. ‘s Winters ging je er met opa en vader op het ijs “houten”: zo werd het hakken en het oogsten van het geriefhout genoemd.

Houten op het ijs.
De heer van der Gugten uit Waarder vertelde ons eens meer over het houten. Na jarenlang te hebben geboerd op de veenweiden is hij nu aan het rentenieren: “Mijn vader pachtte het land met een stuk of wat bosjes. In het contract had de landheer opgenomen dat de sloten regelmatig gebaggerd en de geriefhoutbosjes eens in de 6 jaar gehakt zouden worden. Anders werd het hout te zwaar en zouden de stoppen uitscheuren of omvallen. Houten deed je ‘s winters over het ijs. Waarom? Dan kon je er beter bij. Rond elk bosje lag een sloot en veel takken hingen over het water. Als het vroor was het hout ook gemakkelijker te hakken: net of er dan brosser was. Bij ijs kon je het hout gemakkelijk afvoeren per slee, na de dooi kon het natuurlijk ook wel per schouw.”

RR14 Houten 2Zonder zaag.
De takkenbossen die eraf kwamen, verkocht mijn vader aan de bakker. We stookten ze later ook zelf in het fornuis. De slieten (dat zijn lange takken) hielden we op lengte. Ze werden thuis kort gehakt. Nee, een zaag kwam er niet aan te pas. De een hield de sliet vast en draaide hem telkens rond op het hakblok. De ander hakte met drie goeie slagen de verse tak doormidden. De stukken brandhout stapelden we op in “mijten” en “steupels”. Er waren er die ze rond of vierkant maakten of ovaal als een turfsteupel. Afdekken? Ja met takkenbossen of met riet.

Hakmes
“Ook het hakken van het bos zelf deden we met de bijl, van onder naar boven slaan, om de stobben niet te beschadigen. Daardoor krijg je schuine punten die goed afwaterden en niet zouden inrotten. Een jaar later kwam je dan in zo’n gehakt bos terug om te “stikken”. Met een hakmes nam je de meeste uitlopers weg, de zes die bleven staan, kregen zo alle ruimte. Deze telgen werden dan wel zo’n anderhalve meter langer dan wanneer je niet uitdunde. En mooi recht natuurlijk, want je liet de beste staan”.
Wij ontmoetten de heer van der Gugten (de boer in ruste) in de pauze van een dia-lezing. Door zo’n verhaal leer je heel wat bij!

In de kop van knotwilg

In de moderne knot- en vrijwilligersgroepen wordt zelden met de bijl gewerkt. Terecht, in verband met de veiligheid. Zagen doen daar het werk. Toen we eens op een houtkade werkten en de boer zelf meeging, stonden de vrijwilligers enigszins verbaasd van diens enorme bijl en van de handigheid waarmee die gehanteerd werd. In Montfoort noteerde ik een verhaal van een jonge boer die meldde  dat zijn vader altijd in de kop van de kop van een knotswilg ging staan om de slieten door te hakken met de bijl. De knotwilgen die daar op de kleiruggen voorkomen dragen zulke imposante brede “pruiken” dat een volwassen man er genoeg werkruimte in vindt. Maar je vraagt je dan toch wel af hoe zo’n hakkende boer met 10 hele tenen zijn pensioen gehaald heeft.

Slijpsteen
Knotwilgen werden vaak met de boombeitel gehakt. Iemand hield de scherpe beitel met een lange steel van onder tegen de tak, een ander sloeg met een paalhamer tegen de boombeitel, waarna de tak snel naar beneden kwam. Ik heb er zelf nooit mee zien werken. Voor dit alles was scherp slag-gereedschap wel een voorwaarde. Op de meeste boerenerven stond dan ook een grote zandsteen, waarop bijlen, messen en beitels geslepen werden. Een enkele keer kom je zo’n zandsteen nog tegen, meestal groen uitgeslagen en buiten gebruik. Want de tijden zijn veranderd. Maar “gehout” wordt er nog steeds en weer in toenemende mate. Door boeren, burgers en buitenlui .

N.B.
Bij het streekmuseum staat ook nog zo’n zandsteen, of hij gebruikt wordt? Moet je maar eens aan de vrijwilligers vragen. Zij kunnen je ook vast wel de boombeitel en de paalhamer laten zien. Dus kom gerust eens langs, kijk voor de openingstijden op onze website.