Op de stille heide

Reeuwijkse Reeks - Stille Heide
23 aug

Reeuwijkse Reeks 3, augustus 1991 H.A.P van Gessel

Met deze regel begint één van Nederlands bekende liedjes. We denken meteen aan een open vlakte met hier en daar een bosje, zacht blatende schapen, alles gedompeld in een pastelkleurige rust die we kunnen bewonderen van prentjes uit die tijd. Aan de herder kennen we bovenmatige levenswijsheid toe; als dat niet zo blijkt te zijn is hij in ieder geval een introvert, af en toe filosoferend figuur, die rondloopt in een scheerwollen trui en dito sokken. Hij snijdt als tijdverdrijf uit weerbarstige knoesten hout de mooiste kunstvoorwerpen, waar een wetenschapper oudkeltische motieven herkent. Kortom vredigheid kenmerkt onze gedachten bij de eerste regel. Volgens een ander herdersliedje (de herdertjes lagen bij nachten zijn herders vrome eenvoudige lieden waarvan een natuurlijke rust uitstraalt.

In dit verhaal komt een herder voor die allesbehalve introvert, vroom, filosofisch of vredig is. Deze herder Antoon van Wijk was 24 jaar oud toen hij in Reeuwijk arriveerde. Hij was Vreeswijker van geboorte en had zijn bijnaam “den Herder” te danken aan één van de beroepen die hij uitoefende. Hij hield zich onder andere ook bezig met verhandelen en slachten van vee. Begin 1759 kwam Toon het gewest Holland binnen omdat hij uit Emmenes, waar hij zich voorheen ophield, moest verdwijnen. Toon had zich in een herberg zo misdragen en gewelddadig opgesteld dat een Maarschalksdienaar (diender) hem moest berispen. De herbergier had hij uitgedaagd voor een gevecht en hem behoorlijk aangepakt. De diender gaf Toon het advies zijn boeltje te pakken, de kudde in beweging te zetten en zijn vertier elders te zoeken. Toon volgde dit advies prompt op maar pas nadat hij de diender met zijn schapenstok verwond had. Omdat Toon vreesde “de bittere vrucht van sijn quaad gedrag te moeten smaecken” vertrok hij als de wiedeweerga naar Holland. In Reeuwijk had hij op één van zijn eerdere herderstochten een meisje leren kennen. Op 30 mei van dat jaar trouwde hij met haar en al snel beviel de jonge bruid, Wijntje Versloot, van een dochter die ze Jannetje noemden.

Dat Toon een allesbehalve rustig en vredig karakter had mag blijken uit het volgende voorval: Toon kreeg het aan de stok met Gijsbert Dirks van Rijk (eveneens een opgewonden figuur).Gijs bediende de draai (vermoedelijk een draaibrug), maar het duurde Toon te lang eer Gijs aanstalten maakte dit voor hem te doen. Toon begon Gijs te beschimpen en maakte hem uit voor luiaard. De zoon van Gijs kwam op het rumoer af, vroeg zijn vader wat er gaande was en mengde zich in het twistgesprek. Terwijl Toon zijn mes tevoorschijn haalde voer hij uit tegen de familie van Rijk ; “ik sal uw en uwen soon op de punt nemen en uw de bek opensnijden waer ik hem kan raken”. Gijs en zijn zoon Dirk konden wellicht door het numerieke overwicht Toon op andere gedachten brengen. Er vielen bij deze gelegenheid geen gewonden, maar Toons reputatie was gevestigd.

Nog geen half jaar later vlogen de twee kemphanen elkaar bij de Kweldijksebrug (brug aan de Kweldijksekade tussen de Oudeweg en de ‘s Gavenbroekseweg) in de haren. Deze ontmoeting ontaardde in een corporele vechtpartij, waarbij Toon, Gijsbert bij de kladden en hem in de wetering wist te werken. Met een luide plons eindigde deze ontmoeting. Het zou niet de laatste confrontatie tussen het tweetal zijn. Toon werd ziek en liet zich liefdevol een receptje voorschrijven door de chirurgijn van het dorp. De chirurgijn, Hendrik van Nooten, kwam er ook spoedig achter dat Toon een ongeduldig mens was. Toon had voor de geneeskundige behandeling betaald maar een kwitantie bleef uit. Kort na de betaling stond Toon voor het huis van de geneesheer te brullen dat hij de man van het leven zou beroven wanneer hij de kwitantie niet kreeg. Toon had ook een onberekenbaar karakter, in Sluipwijk sloeg hij Cornelis Hoofdman met een vuist in het gelaat, zonder enige aanleiding. Een knecht van Cornelis, die nog wat geld van zijn baas tegoed had werd door Toon opgehitst om Cornelis met een mes te steken als hij niet onmiddellijk met het geld op de proppen kwam.

Ook de predikant H.W. Hoffius, die vlak naast Toon woonde, had aan de Vreeswijker een onplezierige buurman. Toon liet zijn varkens in de tuin van de predikant rondscharrelen. De beesten richtten daar een enorme ravage aan. Toen de geachte dienaar des Woord Gods, Toon hierover aansprak, ontstak deze in grote woede, hij greep een hooivork en dreigde Hoffius, diens vrouw en kinderschare daaraan te rijgen. Hij vloekte de predikant stijf, vloog met de vork achter de vluchtende man aan en maakte hem uit voor dief.

Een poosje later was het weer raak tussen Gijsbert van Rijk en Toon. Het lukte de herder om Gijsbert met een tak in het gezicht te slaan. Dit was vermoedelijk een daad uit zelfverdediging, want van Rijk had, indachtig de agressie van Toon, een hooivork gereed en dreigde hem ermee te prikken. Gijsbert van Rijk was niet benauwd voor Toon, maar hij zorgde er wel voor dat hij iets bij de hand had wanneer hij de Vreeswijker barbaar ontmoette.

Reeuwijkse Reeks - Stille Heide

Toon verhuisde en ging zich vestigen in Sluipwijk. Op 13 maart 1760 was Toon op weg naar Gouda, waar hij bij het sluisje in de Breevaart een aantal dorps- en buurtgenoten trof. De 62-jarige Huig Verhaar, de 50-jarige Jan van der Blom, Jacob Spreij en de Zwammerdammer Gerrit Leeflang stonden bij het verlaat te wachten. Onder die mensen ontwaarde Toon zijn vijand’s zoon Dirk. Onmiddellijk begon Toon zijn repertoire af te draaien. Dirk was mogelijk nog impulsiever dan zijn vader, stoof op Toon af en trok onderwijl zijn mes uit de schede. Toon slikte even en was een moment uit zijn evenwicht bij het zien van de moed die Dirk uitstraalde. Toon zweeg en vloog er van door. Tijdens de vlucht zag Dirk kans een paar maal zijn mes in de rug van de herder te planten. In paniek rende Toon het huis van Teunis Houdijker in en verschool zich achter de deur. Houdijker gaf Toon voor de schrik een glas genever en bekeek de wonden. Teunis achtte het raadzaam de hulp van een chirurgijn in te roepen, wilde naar buiten, maar werd door Ditk gehinderd. De omstanders bedaarden Dirks drift een beetje, zodat die toestond dat Teunis Houtdijker en Toon de Herder het huis verlieten. Toon werd in Gouda verbonden door C. Bleuland.
Dit incident was voor de overheid de druppel die de emmer deed overlopen. Toon werd door zijn agressief gedrag als een storend element beschouwd en men ondernam een poging hem op te pakken, met als argument “door sijn quereleus en beledigent gedragh is hij een hindernis voor de tranquiliteit van de samenleving.”De twee gerechtsdienaars die hem moesten ophalen trokken zich haastig terug toen Toon met een groot slagersmes het huis uitkwam. Hij beloofde het tweetal de huid te zullen doorsteken wanneer ze nog een stap verzetten of het huis probeerden te naderen. Een paar dagen later hadden de dienders meer moed verzameld en waren beter voorbereid op de dingen die gingen komen. Met getrokken sabel en een snaphaan in de aanslag gingen ze op de wildeman af. Toon schreeuwde met het schuim op de lippen dat hij hun het hart zou uitsteken. De dienders zwichtten geen moment onder Toons verbale geweld en dreigementen, hij werd keurig afgevoerd.
In december 1762 werd Toon veroordeeld en het vonnis luidde: geseling met de roede, tuchthuisstraf voor een tijd van zes jaar en daarna verbanning uit het gewest Holland en West-Friesland. De “tranquiliteit” keerde terug in de dorpen Reeuwijk en Sluipwijk. Ze waren van een lastpak verlost.

De steekpartij van Dirk van Rijk werd door de overheid niet als een heldendaad beschouwd. Men noemde het een “vuijlaardig en mal honest, dat men steekt in de rug van een medemensch”.
Dirk was overigens kort na de steekpartij gevlogen. De justitie ondernam nog wel enige pogingen Dirk te pakken te krijgen, want er gingen brieven uit naar de baljuws van Ter Aar, Voshol, Corteaar, Reeuwijk en Randenburg. Met justitie in deze wordt bedoeld die van Rijnland. Blijkbaar was men op dorpsniveau niet zo fanatiek in het pakken van Dirk, want in 1764 trouwde hij met Geertje van Essen uit Maarsseveen.

Acht jaar ging er voorbij, totdat Toon weer op het toneel verscheen. Tot 1769 had hij zijn tuchthuisstraf ondergaan en vervolgens was hij over de grenzen van Holland gezet. De 6 jaren van verbanning gingen in. Maar Toon zou Toon niet zijn als hij daar geen maling aan had. In 1770 zat hij in Hekendorp, maar werd daar achter de broek gezeten door de justitie van Utrecht. In de korte tijd dat hij daar had vertoefd, had hij kans gezien weer met iemand overhoop te liggen, getuige de volgende aanhef van een brief; “missieve van de edele mogende heeren president en raden ‘s hoofds van Utrecht november 1770. Weegens verregaande exsessen aan de persoon van Arien van Rooijen gepleegd, hebben wij apprehensie corporeel gedecerneert, en also hij, hetgene wij vinden,onder uwe jurisdictie bevindt, hebben wij ten diensten nodig geacht hem, nabuurvriendschappelijk te willen doen apprenderen en onder betaling van de kosten doen overleveren. 16 nov 1770”.
Kortom, een verzoek tot uitlevering, maar dit verzoek stuitte op veel (angstige) bezwaren. Want in de briefwisseling tussen “Utrecht” en de drossaard van Hekendorp staat de volgende beschrijving: “Wij zijn door uw edele geïnformeerd, dat de voornoemde persoon weer sterck is, en selfs met een schietgeweer bewapend. De drossaard is maar van één dienaar voorzien. U in consideratie soude willen geven of het niet raadsaam soude sijn meedere adsistenten mee te neemen.”

Deze brieven maken duidelijk dat de drossaard van Hekendorp niet genegen was met slechts één assistent de woesteling te arresteren, hij verzocht Utrecht wat mensen te sturen.
In augustus 1771 kwam er een brief uit Utrecht met als inhoud vele bezwaren en gezeur over wie eigenlijk de kosten diende te dragen. Om alles wat meer gewicht te geven werden er twee afschriften bijgevoegd. Eén van de stad Woerden en één van de landdrost van de Veluwe. Toon had ook daar intussen zijn gedrag laten zien aan de inwoners van die streek. Pas in 1772 werd Toon opgepakt en voor een jaartje of vier opgeborgen.

Weer werd het een poos rustig om de persoon van de herder, tot het jaar 1776, In Nieuwkoop en Noorden had hij met een groot aantal mensen gevochten. Hij was daar als een beest tekeer gegaan. De wolwasser Klaas Oudendam, Willem van Leijden, Jan Groenendijk en Jan Fliervoet wisten nu ook hoe sterk Toon was. Weer kwamen de overheden in actie; brieven gingen over en weer. Uiteindelijk werd Toon gezocht door Utrecht (de (proosdij van St. Jan), Rijnland, Voshol, Woerden, Noorden, Nieuwkoop, Hekendorp en wie weet welke schout er nog meer gebrand was op de herder.
Vanaf 1777 horen we niets meer van hem, we weten niet of hij in Utrecht of in Gelderland gegrepen is. Misschien was hij de justitie telkens te slim af….
Zijn belangrijkste opponent, Gijsbert Dirks van Rijk was inmiddels in 1776 te Reeuwijk overleden.

 

Vorige Post

Reacties