Sinds mensenheugenis werden in het Reeuwijkse Plassengebied kieviten gevangen, er waren ruim 15 vangplaatsen, o.a. op de plassen Nieuwenbroek en Kalverbroek. Op de smalle overgebleven legakkers en damhoeken, waar vroeger turf lag te drogen, stonden kleine hutjes van riet, takken en latten gemaakt. Hierin hielden de kievitenvangers zich schuil. Op de bijgevoegde tekening, de plattegrond van zo’n smalle akker, is getracht weer te geven hoe dit merkwaardige bedrijf werkte. Want een klein bedrijf kunnen we het kieviten vangen wel noemen, het ging immers om een stuk inkomen, de kieviten werden verkocht aan de restaurants, vaak ook aan het buitenland.
Voor de vangst was een stuk land van niet te grote breedte het meest geschikt. Wanneer het een brede grote akker was, werd de grond die men niet gebruikte bezet met rietstoppels en ruigt, zodat de kieviten moeilijk buiten de ruimte die door het slagnet werd bestreken, konden neerkomen. Het net, gewoonlijk 12 tot 13 meter lang en 2.60 meter breed en met een maaswijdte van 4 cm, lag opgeborgen in een greppel en sloeg vóór de wind over, aangezien de kieviten, zoals alle andere vogels tegen de wind in opvliegen. Bij het draaien van de wind werd het net aan de tegenovergestelde kant gelegd. Met behulp van een treklijn en de beide scharnierende staven (C) werd het slagnet opgeslagen. Doordat de treklijn door een ring over de paal A liep werd het net bij het opslaan teruggetrokken, zodat het niet vlak neer viel, maar schepte.
Bovendien kwam het voor een deel in het water aan de andere kant terecht. Met een lijn was het net aan een paal (B), die in het water stond, bevestigd. Vanuit de schuilhut werden met lijnen de roerstangen (D) bediend. Aan het einde van de stang zat een met een lapje overtrokken ring, waarin zich een viertal met stopgaren omwoelde gaatjes bevonden. Hierdoor werden de pootjes van de roerkievit (lokkievit) gestoken, zodat de hielgewrichtjes onder de ring kwamen te zitten, terwijl de tenen door de voorste gaatjes naar boven staken.
Kwam nu in de verte een vlucht kieviten aan, dan poogden de vangers vanuit hun schuilhut, door het nabootsen van de roep – met de kievitenfluitjes van been of hout – de vogels in hun richting te lokken. Ook trokken ze aan de lijn waaraan de roerkievit was vastgemaakt; deze fladderde dan op en neer, waardoor de aandacht van de overvliegende “kieften” op die plaats werd gevestigd, met als gevolg dat ze er vaak neerstreken. Hetzelfde deden de lokvogels die met de naam “lopertjes” werden aangeduid. Deze liepen aan lijntjes binnen de ruimte, die door het neerslaande net werd bestreken. Bij sommige vangers waren deze lopertjes zo tam dat men ze (gekortwiekt) los op de akker liet rondlopen.
De roerkieviten werden telkens na enige uren door nieuwe vogels vervangen, daar ze door de eigenaardige zittende houding sterk vermoeid en daardoor als lokvogel onbruikbaar werden. Waren de vogels eenmaal neergestreken, dan werden ze door het toeslaan van het net gevangen. De Reeuwijkse en Sluipwijkse plassen waren vrijwel de enige plaatsen in ons land waar dit ongetwijfeld interessante bedrijf welig tierde en aan velen in een seizoen dat er vaak niet veel te verdienen was, een boterham bezorgde.
Er werd vaak gevangen tot ver in december tot de vorst inviel en alle kieviten naar het zuiden waren vertrokken. Jaarlijks werden vele duizenden vogels op deze wijze gevangen – met een enkele slag soms wel 200 stuks – en verkocht voor 15 á 20 cent per stuk, een enkele maal tegen 30 cent!
Aan deze vogelvangst is na de laatste oorlog een einde gekomen: het is nu bij de wet verboden. Wel werden er toen al vogels voor de wetenschap gevangen, hetgeen heden ten dage nog in Sluipwijk gebeurt. De vogels, zowel kleine zangvogels als de grotere weidevogels worden nu van een aluminium ring voorzien, waarin nummer en gegevens van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden staan.
De gevangen vogels worden opgemeten, het gewicht en de leeftijd worden genoteerd. Daarna worden ze weer losgelaten en vervolgen hun weg naar het zuiden, noorden of oosten. Terugmeldingen komen uit geheel Europa en dienen voor de natuurwetenschappers als bron voor het naspeuren van de trekroutes. Deze maquette (onder) is te zien in het Streekmuseum, overigens ook nog veel meer….