Boerengeriefhoutbosjes

Een groen eilandje in de polder
26 mrt

Reeuwijkse Reeks 9,  aug 1995

Ze worden ook wel hakhoutbosjes, persbosjes of koebosjes genoemd, voor velen zijn dit onbekende begrippen, maar met een nader uitleg toch begrijpelijk: ten gerieve van de boer was er het hakhout.

Deze fraaie in het West Nederlandse veenweidegebied gelegen bosjes, waren vroeger van groot belang omdat de boer er zijn hakhout oogstte. Op de drogere hogere gronden in Nederland konden de boeren ruimschoots hout halen uit de lange landschapselementen, de houtwallen. Maar in de natte veenweidegebieden in onze omgeving was hout een veel schaarser artikel. Om toch voldoende hout te hebben, legden de boeren geriefhoutbosjes aan. Onderzoekers tonen aan dat vele hakhoutbosjes een zeer hoge ouderdom hebben, op polderkaarten uit het begin van de 17e eeuw staan al bosjes te midden van de weilanden aan gegeven. De nu nog zichtbare grillige stobben duiden op een eeuwenoud hakhoutbeheer, ook de grote soorten rijkdom van de flora is een indicatie van een hoge ouderdom.

Epidemieën

Tot ver in de vorige eeuw werden de veenweidegebieden in onze omgeving min of meer regelmatig getroffen door epidemieën onder het vee, de pest en het miltvuur sloegen dan toe in de veestapel.  Het gestorven vee werd met huid en haar begraven of verbrand. Voor het dode vee waren vaak massagraven nodig. Er waren toen wetten die voorschreven dat er over de dode dieren ongebluste kalk of carbolzuur gestrooid moest worden. Na het dichten van de kuil moest deze plaats afgesloten worden voor het overige vee.
De meest effectieve omheining was in deze natte veenstreek om er een sloot om heen te graven. Zo ontstonden dus deze eilandjes, vervolgens plantte de boer er bomen op. Hij kon dit hout later voor vele doeleinden best gebruiken. De kapcyclus was vijf tot zeven jaar, zodoende ontstonden op de kniehoogte grillige knoesten, de kniestoven.
De namen pestbosje en koebosje werden vaak gebruikt en deze theorie deed bij oude boeren nog vele jaren de ronde. Latere onderzoekers hebben middels grondboringen geen bewijzen hieromtrent gevonden.

Terug naar het gerief

Houthakkende boer met houtsteupel
Houthakkende boer met houtsteupel

De boer had vroeger veel hakhout nodig, er moest immers gestookt worden in het waterfornuis, ook voor de weilanden om goede afrastering voor het vee: de “hekpalen” te maken. Talloze toepassingen waren er verder. Voor het gereedschap was het taaie essenhout zeer geschikt: stelen voor de berken-takbezem, de hakbijlen, de schoppen en de talrijke hooi- en mestvorken. De lange wilgentakken werden in de moestuin gebruikt als bonestaken. Voor de erwtentwijgen in de moestuin gebruikte men veelal de fijnere elzentakjes. Ook “mikken” waren veel voorkomende gebruiksvoorwerpen uit het geriefhout. Fraaie voorbeelden komen we wel eens tegen in museumboerderijen. De essenhouten stam werd bovenaan zo gesnoeid en opgebonden dat er een natuurlijk vork ontstond. De “gelijkmik” werd in de stal gebruikt om het hooi dat de koeien op stal te eten kregen, voor ze uit te spreiden. Een scherpe ijzeren hooivork zou het vee kunnen verwonden.

Het zwaardere hout van de essen- en elzenbomen was goed te gebruiken in de stal als “de koestaken”. Wat als resthout overbleef was zeer geschikt als brandhout, klein gehakt werd het vakkundig opgestapeld in een “steupel” of houtmijt. Vooral de speklagen (=hakhout dat in een tegengestelde richting in de steupel werd gelegd) waren belangrijk om het goede verband erin te houden.

Groene eilandjes vol harmonisch leven in de polder

We schreven het al, het zijn fraaie landschapselementen, laten we er dus zuinig op zijn. Met de komst van het electrisch schrikdraad om de weilanden, de ijzeren stijlen in de stallen en de nu al veel voorkomende moderne ingerichte loopstallen waarin het melkvee los in loopt, heeft de boer niet zo heel veel belang meer bij het geriefhoutbosje. De bosjes raakten in ongebruikt als leverancier van het brandhout, het warmwaterfornuis is al vele jaren verdrongen door de geiser of een ander modern stookgerei. De natuur nam bezit van de bosjes en zo ontstonden zeer belangrijke ecosystemen. Vooral de vogels zorgden voor een verdere aankleding, de meegebrachte zaden ontkiemden voorspoedig. We zien een lange lijst van “geïmporteerde” houtgewassen: aalbes, braam, grijze wilg, framboos, hop, hulst, kamperfoelie, kraakwilg, katwilg, kruisbes, lijsterbes, meidoorn, vlier, zwarte els en zachte berk. Ook de plantenlijst is indrukwekkend: haagwinde, wilgeroosje, akkerdistel, rankende helmbloem, hondsdraf, pitrus, witte dovenetel, wilde kamperfoelie, groot hoefblad, boterbloem, zwarte nacht-schade, vogelmuur, smeerwortel, engelwortel, fluitekruid, varens, robertskruid, bereklauw, gele lis, dagkoekoeksbloem, kalmoes, moeraswederik, watermunt en poelruit.

Een groen eilandje in de polder
Een groen eilandje in de polder

Ook in onze Reeuwijkse landerijen komen gelukkig nog tientallen van deze zeer rijke en belangrijke ecosystemen voor. Zij worden vaak in goed overleg met de boeren door vrijwilligers, o.a. het IVN, onderhouden, zodat zij in de lengte van jaren op afstand bewonderd en bewaard worden.
Voor veel planten en dieren zijn het belangrijke overlevingsgebiedjes in een steeds éénvormiger cultuurlandschap.
Er waren hoger en lager gelegen bosjes in het veengrasweidegebied met ieder zijn eigen planten en moerassoorten. De sloten die veelal om de bosjes gegraven waren, kregen hun eigen begroeiing. Het werden ware rustoorden voor dier en plant. Doordat tegenwoordig overal in het waterrijke gebied de sloten machinaal worden geschoond bleven de moeilijk toegankelijke slootjes buiten de geriefhoutbosjes buiten schot, ze werden met rust gelaten. Hier vonden meerkoet, waterhoen en wilde eend een rustige nestplaats. Menig zwanenpaar kunnen we hier ook tegenkomen. Ook in trektijd dienen de bosje als pleisterplaats of voederplaats voor groepen mezen, vinken en lijsters. De elzenproppen bieden in de wintertijd voedsel aan putters en sijsjes. De kramsvogel en koperwieken die massaal op de weilanden foerageren vinden hierin een veilige vluchtplaats.

Onderzoeken en tellingen laten een indrukwekkende lijst zien van vogels die hier zijn waargenomen: bosrietzanger, grauwe vliegenvanger, grote bonte specht, rietzanger, rietgors, roodborst, tjiftjaf, boomkruiper, fitis, koolmees, merel, winterkoning, blauwe reiger, ekster, bosduif, boomvalk, bosuil, sperwer, goudhaantje, houtsnip, keep, groenling en kneu. De geriefhoutbosjes zijn ook belangrijke fourageer- en nestgebieden voor vleermuis, bunzing, wezel, hermelijn en de muizensoorten zoals spitsmuis, bosmuis, woelmuis en dwergmuis. Op het dode hout is er een rijke groeiplaats voor vele paddenstoelsoorten, zoals de zadelzwam, geweizwam en meniezwam. Ook mossen en korstmossen komen veel voor op de oude stobben.

Waar zijn ze nog te vinden?

Geriefbosje Oud Reeuwijkseweg
Geriefbosje Oud Reeuwijkseweg

Als we in de zeer uitgebreide gemeente Reeuwijk rondzien vinden we ze van de polder Stein tot aan het West- en Oosteinde van Waarder en van het Hoogeind tot het Laageind. En bijzonder en dichtbij te aanschouwen bosje is de “koebocht”- dit is een vaste melkplaats. Aan de het eind van de Oud Reeuwijkseweg aan de rechterkant nabij de afslag Kerkweg zien we een fraai voorbeeld van zo’n melkplaats. Lang geleden werd hier een haakvormig bosje geplant waar de koeien gemolken werden. Ook een variant op het normale patroon van het bosje vinden we aan de Nieuwdorperweg aan de rechterkant richting Reeuwijk-Dorp. Hier is een hoefijzervormig hakhoutbosje te zien. Het middengedeelte is opengelaten, hierop werd de bagger uit de bagger uit de sloten te drogen gelegd, daarna vermengd met stalmest. Wanneer met de schouw stalmest naar de bagggerstaal werd gebracht nam men een vrachtje hakhout mee terug naar de boerderij.

De boerengeriefhoutbosjes zijn van grote cultuurhistorische waarde, in de verte zijn ze overal te zien, we laten ze met rust en maken er geen toeristische trekpleister van, want ze zijn o zo kwetsbaar!

Geriefbosje Nieuwdorperweg
Geriefbosje Nieuwdorperweg