Uit Reeuwijkse Reeks nr 7, aug 1994, door G.A.F. Maatje
Z’n oude, verweerde, maar nog sterke handen lagen op de roeiriemen van zijn Sluipwijkse vissersbotje. Siem Koster roeide met rustige, bedachtzame slagen naar zijn huisje aan de Blindeweg. Het was een dinsdagmiddag in april 1933. Koster voer langs de rietkraag van de Gravekoopseplas, evenwijdig aan de Lecksdijk. Het was rustig op het water, alleen het geluid van wat vogels, het piepen van de roeispanen in de dollen en het regelmatige plonzen van de riemen in het water. Het was een vredige namiddag. Maar plotseling schrok de oude man op: wat was dat bij dat riet?
In het ondiepe water van de plasrand zag hij iets dat op een mensengedaante leek. Met kloppend hart voer de oude baas naderbij en zag tot zijn schrik het lichaam van een man onder water liggen. Zo snel hij kon wendde hij de steven en roeide zo snel mogelijk naar de dichtstbijzijnde boerderij, die van Nicolaas van der Smit aan de Lecksdijk (nu nr. 22) Geheel van streek vertelde hij van zijn lugubere vondst.
Men besloot om direct de politie te roepen. “Toen deze arriveerde en het lijk uit het water ophaalde kwam men tot de ontstellende ontdekking dat het met ijzer was verzwaard, om het onder water te doen houden. Op den rug van het lijk was een zwaar stuk T-ijzer vastgemaakt. De borst was verzwaard met twee dunne ijzeren platen, die met linnen banden waren vastgebonden en op de jas waren vastgenaaid” zo weet het Weekblad van Woerden zijn lezers te melden.
Binnen korte tijd werd het druk aan de Lecksdijk, de veldwachters Van Arkel en Wondergem, burgemeester Lucasse, dokter Batelaan, kortom alles en iedereen die in de speurdersromans als de “meute” worden aangeduid kwamen naar deze uithoek van het dorp.
De identiteit van de verdronken man werd snel vastgesteld. Het bleek de 25-jarige A. Ebbinge Wubben uit den Haag te zijn, leerling van de M.T.S. te Haarlem. Dit werd later bevestigd door zijn vader, de heer C.H. Ebbinge Wubben uit den Haag, adjunct directeur van de Koninklijke Bibliotheek aldaar. Iedereen vroeg zich af wat hier gebeurd kon zijn. Het bleek dat het om een zeer rustige jongeman ging en er geen enkele reden was om aan te nemen dat hij zelf een einde aan zijn leven wilde maken. Het Weekblad van Woerden zegt: ”De plaats, waar het lijk gevonden is, wettigt voorts in het geheel de veronderstelling van zelfmoord niet. Het is haast onbegrijpelijk, dat een jongen, die een eind aan zijn leven wil maken, daarvoor naar een uithoek van de Reeuwijkse Plassen loopt, daar zijn lichaam met ijzer verzwaart, om dan nog een eindweegs het water in te lopen en zich op deze wijze te verdrinken.” De burgemeester van Reeuwijk heeft dan ook alle aanleiding gevonden om het lijk onmiddellijk in beslag te doen nemen en den Officier van Justitie van de zonderlinge vangst op de hoogte te stellen.“
Uit onderzoek bleek dat de jongen als kind weleens in Reeuwijk was geweest, maar later nooit meer. Ook had hij geen familie of kennissen in deze buurt. Vreemd was ook het ijzer waar zijn lichaam mee verzwaard was. Waar kwam het vandaan en hoe kon het dat de bandjes waarmee het aan zijn lichaam was vastgebonden ook aan zijn kleding waren vastgenaaid? De correspondent van Het Handelsblad interviewde de directeur van de M.T.S. waar Ebbinge Wubben leerling was. Deze schetste hem als “Een kalme, rustige jongen. Wel stil maar geen melancholicus. Hij had niet veel vrienden, maar kwaad gezind was niemand hem op school”. Wel was vreemd dat hij de zaterdag voor zijn dood in den Haag aan het station afscheid nam van een vriend met wie hij in hetzelfde pension woonde. Hierna verdween hij. Op school had hij zich de dag tevoren ziek gemeld, hoewel hij niet ziek was en aan zijn ouders had hij geschreven niet te reageren op een eventuele oproep van de directeur van de school. Daarom ging er wel een week voorbij voordat men begreep dat de jongen zoek was. Allemaal feiten die de zaak mysterieus maakten.
Op 11 april werd in het Van Iterson ziekenhuis te Gouda een lijkschouwing gehouden in opdracht van het parket uit Rotterdam. De sectie werd verricht door de bekende patholoog-anatoom dr. Hulst uit Leiden in tegenwoordigheid van burgemeester Lucasse van Reeuwijk. Helaas leverde het onderzoek geen enkel positief resultaat op. Reden om het lichaam aan de familie vrij te geven. Onder grote belangstelling werd Ebbinga Wubben vervolgens op Oud Eik en Duinen in den Haag begraven.
Maar het onderzoek naar de dood van Ebbinge Wubben vorderde niet erg. De machinist van het gemaal Vettenbroek, R. Buitenhuis, had aan de politie verklaard dat hij in de afgelopen winter op een nacht omstreeks half vier op de Lecksdijk een auto had zien rijden. Hij dacht dat het de auto van de dokter of een veearts was en had er geen aandacht aan geschonken. Nu zag men dit als een mogelijke aanwijzing. Op 16 april verhoorde de veldwachter Van Weel de machinist, maar veel wijzer werd de veldwachter niet. Ook anderen werden verhoord, veldwachter Wondergem ondervroeg Dirk Slappendel aan de Tocht, deze had ook een auto gehoord, maar uit nader speurwerk bleek dat dat iemand die op bezoek was geweest in Ouderkerk aan den Amstel waar een familielid tot priester was gewijd. Nicolaas van der Smit verklaarde dat hij de afgelopen winter geen bezoek met een auto had gehad. Het onderzoek naar de auto leverde dus niets op.
De kleding, het ijzer en de riemen waarmee het ijzer aan het lichaam van de verdronken jongen was bevestigd, werd onderzocht door de rechtskundige, commissaris Alberti te Maassluis. Ook verschillende brieven van het slachtoffer werden door hem bekeken. Voor rechter-commissaris Marx te Rotterdam verklaarde hij “dat aan de hand van de door hem gevonden stille getuigen, vaststaat dat Ebbinge Wubben zich door zelfmoord van het leven heeft beroofd.” Op de vraag hoe de heer Alberti dacht over de overtuiging van den burgemeester van Reeuwijk en anderen, die misdrijf vermoedden, gaf de commissaris te kennen: “dat hij langs die overtuigingen heenliep zonder er enige nota van te nemen. De zaak Reeuwijk is voor mij geenszins geheimzinnig en de zelfmoord geen psychologisch raadsel”, zo weet het Weekblad van Woerden.
Ondertussen meldde zich een bewoner van de Vettenbroekse polder bij de politie die in de krant had gelezen dat men in het onzekere verkeerde over door tuinder Slappendel gegeven verklaringen over een auto welke bij de Tochtbrug verdwaald was en in plaats van de richting Reeuwijk in te slaan, het erf van winkelier Jan van Dam was opgereden. De man verklaarde dat hij indertijd in Woerden een armfractuur had opgelopen, met de laatste trein naar Gouda was gereisd en dat een aldaar wonende kennis hem met de auto naar huis had gebracht en daar in het donker was verdwaald. De autobestuurder werd verhoord en zijn verhaal bleek waterdicht te zijn.
Ook bleek dat dit niet de auto was die de kweker Albert den Ouden op de Lecksdijk in die bewuste nacht had gezien. Die auto was inderdaad van de mensen die bij de priesterwijding in Ouderkerk waren geweest. Buitenhuis had ook een auto met gedoofde lichten aan de Lecksdijk zien staan, maar hierover kon geen duidelijkheid verkregen worden.
Er kwamen inmiddels ook heel wat anonieme tips binnen, vader Ebbinge Wubben ontving een brief, geschreven met blokletters, waarin duidelijke aanwijzingen omtrent de ontknoping van het drama werden gegeven, ja zelfs de naam van de dader! Alle brieven en tips werden doorgegeven aan justitie, maar leidden niet naar een bevredigend resultaat. In de directe omgeving werden ook enkele flesjes met onduidelijke inhoud gevonden. De drie Reeuwijkse veldwachters, Van Arkel, Wondergem en Van Weel stelden gezamenlijk hierover een proces verbaal op. Later onderzoek toonde aan dat er een volkomen onschuldige vloeistof in de flesjes zat.
Het toen zeer bekende landelijke geïllustreerde weekblad “Het Leven” kwam met een twee pagina’s groot artikel, met foto’s van het slachtoffer, van Koster en Buitenhuis, over dit “Geheim van de Reeuwijkse plassen”. De vrouw van de Haastrechtse garagehouder Eegdeman las het artikel en meldde zich bij de Reeuwijkse burgemeester. Eegdeman had in oktober/november van het vorig jaar een jongeman bij zich gehad met een kapotte fiets. De jongen was op weg naar Schoonhoven en voelde zich niet wel. De knecht van Eegdeman bracht hem achterop de motorfiets naar Schoonhoven. Het viel hem wel op dat de jongen zich wat vreemd gedroeg. Hij wilde het ritje betalen als hij later z’n fiets in Haastrecht kwam ophalen, een regeling waar de knecht mee accoord ging. Maar de fiets is nooit opgehaald! Verband met de Ebbinge Wubben? Mevr. Eegdeman wist niet of de foto van Ebbinge Wubben gelijkenis vertoonde met de jongen van de fiets. Ook dit spoor bleek derhalve een dood spoor te zijn, de eigenaar van de fiets heeft zich nimmer gemeld.
Vader Ebbinge Wubben loofde een beloning van fl 100 uit voor een aanwijzing die tot oplossing van de raadselachtige dood van zijn zoon kon leiden. De gouden tip kwam echter niet, de raadselachtige dood van zijn zoon bleef een raadsel. Uiteindelijk heeft de heer Ebbinge Wubben de 100 gulden uitgekeerd aan de oude visser Siem Koster die de lugubere vondst had gedaan. Justitie deed de zaak af als een geval van zelfmoord, maar de twijfel: moord of zelfmoord, blijft tot aan de dag van vandaag bestaan.