Van je buren moet je het hebben

Streekmuseum Reeuwijk - Kaartje Reeuwijk 1869
03 mrt

Door C.J van Veen, Reeuwijkse Reeks nr7,

Als je het kaartje van de gemeente Reeuwijk uit 1869 bekijkt, valt het je op dat tussen de Randenburgse polder en de polder rond de “kern” van Reeuwijk-Dorp een langgerekte polder ligt: de “Middelburgse Veen- en Droogmakerij” met als noordelijkste gedeelte het niet verveende Spoelwijk. Vanaf de ontginning in de dertiende eeuw vormden deze twee een geheel. Hun namen worden al genoemd in het leenregister van 1326 toen Jan van Foreest aan zijn vrouw Alide tot levensonderhoud een som geld schonk die ze jaarlijks mocht nemen : “uut sinen lande te Spoelwijc ende brake dair an uyt sinen tiende in Middelburg.”. In de loop der eeuwen heeft dit stukje land, dat ongeveer 85 hectare groot is, een merkwaardige eigen rol gespeeld. Ik wil hieruit slechts één aspect naar voren halen: de waterbeheersing.

Streekmuseum Reeuwijk - Kaartje Reeuwijk 1869Toen het landgoed van Middelburg circa 1250 ontgonnen werd, vond het regenwater via de gegraven sloten zijn natuurlijk afvloeiing doordat de grondoppervlakte ver boven de waterspiegel lag. De afwatering had evenwel op den duur tot gevolg dat de bodem zo sterk inklonk dat de afstand tussen de bodemoppervlakte en het grondwater een probleem werd. Men moest het overtollige water kwijt zien te raken op een “buitenwater”, een boezem. Het was een probleem waarmee ook de omringende ontgonnen gebieden kampten. In 1360 kregen de noordelijke en westelijke buren van Spoelwijk van Herbert van Foreest toestemming om een watergang “door Spoelwijck tracerende overdwars bij der oostsijde langhes” te graven die bij Gouda in de Hollandse IJssel uitkwam. Daar was in de watergang een keersluis aangebracht die door het “binnenwater” werd opengeduwd als er in de IJssel eb was. Ook het blok Spoelwijk maakte van deze watergang gebruik. Het was wel een zeer omslachtige manier om het overtollige water kwijt te raken.

Al spoedig bleek dat deze afwatering die bekend staat als “de Alphens”, geheel niet voldeed, met name niet in de wintermaanden. Er moest naar een andere oplossing gezocht worden. Op 8 juli 1494 verleenden de hoogheemraden van Rijnland aan Harper van Foreest, ambachtsheer van Middelburg, toestemming om in Spoelwijk een watermolen te zetten. Deze mocht alleen in de wintermaanden malen op een boezem van 35 morgen; vanaf het voorjaar moest er van “de Alphens” gebruik gemaakt worden. Het lijkt wel of de problemen steeds groter werden. In 1556 werd door middel van een “kerckgebodt” in de kerken van Reeuwijk en Boskoop bekend gemaakt dat Spoelwijk door een kade langs de “Spoelwijcker laen” van de rest van Middelburg werd afgesloten. Wat te denken toen de buurpolders in 1602 besloten “de Alphens” af te dammen? Het kwam er op neer dat Spoelwijk nergens meer zijn overtollig water kwijt kon, wat betekende dat het land regelmatig- en in de wintermaanden altijd – blank stond. Het was onbruikbaar geworden. Toen de Goudse notaris Adriaan van Schoonhoven eigenaar van het blok Spoelwijk was geworden, liet hij in 1665 vanaf de noord-oost hoek een watergang naar de Oude Rijn nabij Zwammerdam graven. Op deze watergang plaatste hij een molentje. Wederom bleek dit geen afdoende oplossing te zijn. Ook de buurtpolders waren niet bereid mee te werken aan een oplossing en wezen verzoeken daartoe van de hand. Het water steeg de gebruikers van het Spoelwijkse land bijna letterlijk en figuurlijk tot aan de lippen. Ze gingen ten einde raad ze gingen voor eigen rechter spelen: ze staken de westelijke kade door zodat het water kon wegvloeien in de Rijneveldse polder.

Dit eigenhandig ingrijpen leidde uiteindelijk tot een proces dat in 1709 voor de Schout en schepenen van Alphen werd gevoerd. Opgeroepen werden de getuigen die beide polders goed kenden. De oudsten van hen waren “omtrent” zeventig jaar en wisten zicht het meeste te herinneren. Inderdaad, zo verhaalden ze, hadden die van Spoelwijk reeds voor 1665 regelmatig de westelijke kade doorgestoken. En wel op een stiekeme manier: ze boorden “onder aerde en waeter gaeten”, waardoor ze het overtollige water lieten wegvloeien of inlieten als ze er gebrek aan hadden. De snoodaards deden dat ook bij de andere kaden. Uiteraard werden de gaten door de gedupeerden gedicht, maar de gebruikers van het Spoelwijkse land waren onverbeterlijk. Wat dit punt betreft stemden de getuigenverklaringen redelijk met elkaar overeen. Allen wezen de Schout en de schepenen op de “littekens” die men op de kaden kon waarnemen. Weinig gelukkig zullen de aanklagers geweest zijn met de verklaring die Cornelis Cornelisz Wild tot tweemaal toe aflegde. Volgens hem hadden de aanklagers zelf ten tijde van de Franse oorlog in 1672 de kade doorge-stoken om te voorkomen dat soldaten vee uit hun weilanden stalen en deze over de kade wegvoerden. De Schout ging niet over een nachtje ijs. Hij stuurde een aantal afgevaardigden om een kijkje in de polders te gaan nemen. En wat zagen zij? Dat “op heden meer watersnood, ofte gebrek was tot het drenken van beesten op ‘t Rijneveld als op Spoelwijk!“ Het lijkt wel alsof zij wilden zeggen: waarover zeuren die aanklagers eigenlijk? Wat ook in het nadeel van de aanklagers werkte, was dat verschillende getuigen verklaarden dat die van Spoelwijk meerdere malen naar een oplossing hadden gezocht en bereid waren geweest daarvoor te betalen. Maar steeds hadden ze nul op het rekest gekregen. Uiteindelijk deed het Hoogheemraadschap van Rijnland in deze kwestie uitspraak. In 1711 bepaalde het dat het land van Spoelwijk tegen betaling werd opgenomen in de bemaling van de polder Rijneveld.

War er na vierhonderdvijftig jaar een einde gekomen aan het probleem van de waterbeheersing? Helaas niet, want de hoogteverschillen in de Spoelwijkse polder gaven tot in onze eeuw op de poldervergaderingen stof tot discussie. De gebruikers van het Spoelwijkse land wilden het polderpeil verlagen waartoe de anderen niet bereid waren. Begin jaren zestig kreeg het blok Spoelwijk in het kader van ruilverkaveling onderbema-ling. Het probleem lijkt na zeven eeuwen opgelost te zijn, ondanks en dankzij de buren.

Nb
De polder Middelburg bestond vanuit oudsher uit vier blokken: Middelburg, Foreest, Nieuwkoop en Spoelwijk. De naam “Middelburg” wordt dan ook verschillend gebruikt: zowel voor het gehele ambacht of polder als voor het zuidelijkste deel daarvan. De vervening ervan was geregeld bij octrooi van 1802, gewijzigd in 1807. Waarom het blok Spoelwijk niet verveend werd, is een geschiedenis apart, wie weet kom ik daar nog een keer op terug. De blokken Spoelwijk en Nieuwkoop behoren sinds 1-2-1964 tot Boskoop.

Overgenomen door Cornelis Hagen met toestemming van het bestuur Streekmuseum Reeuwijk.